Een van de boeken die diepe indruk op mij heeft gemaakt, is De poppenspeler van Warschau. Het vertelt het verhaal van een jongen die in het geheim poppenspelen opvoert tijdens de Tweede Wereldoorlog, in een ghetto. Niet alleen voor de kinderen uit een weeshuis, maar tegen wil en dank ook voor de vijand. Ik wil niet te veel over de clou vertellen, maar wel welke les ik eruit haalde: de waarde van kunst.
Ik denk daar vaak over na. Wat is kunst eigenlijk? Voor mij is het de expressie van een mens – of meerdere mensen – die iets maakt voor zichzelf. Iets persoonlijks, waar anderen meestal niet eens erg in geïnteresseerd zijn. Totdat dit plotseling of geleidelijk omslaat. En dan wordt dat wat iemand maakt ineens gewild. Mensen doen er gewichtig over, het krijgt een prijskaartje en het wordt ‘veel waard’. Een wonderlijk spanningsveld.
De werkelijke waarde van kunst
Nog interessanter vind ik wat kunst doet. Want daarin zit voor mij de meeste waarde. Daarin raakte dit boek mij zo diep. Kunst kan mensen even hun zorgen en verdriet laten vergeten. Het kan honger tijdelijk verzachten. Het kan hoop brengen, of een droom laten oplichten in de donkerste momenten. Kunst raakt. En dat is, denk ik, waar kunst altijd over zou moeten gaan. Even weg uit het gewone leven. In een andere wereld treden die verheft, inspireert of simpelweg een moment van ademruimte biedt.
Hoop ik dat mijn foto’s en schilderijen dat ook oproepen? Ja, dat hoop ik. Maar dat is niet waarom ik ze maak. Ik maak ze omdat het mij iets brengt: rust, vreugde, betekenis. Het is mijn eigen wereld waarin ik mag verdwalen en thuiskomen tegelijk. En als een ander daar dan door geraakt wordt? Dat is natuurlijk prachtig.